Zo trad de liberale premier Rutte deze week in het voetspoor van zijn verre voorganger Den Uyl met de uitspraak: “Degenen die denken dat de wereld van voor corona terugkeert, leven in een illusie”. Toen de Arabische landen in 1973 de oliekraan dichtdraaiden zei de sociaal-democraat Den Uyl, wijzend op de onvermijdelijkheid van een zuiniger energieverbruik: “Zo bezien keert de wereld van voor de oliecrisis niet terug”.
Rutte wilde in het Kamerdebat over de coronacrisis niet vooruitlopen op hoe de wereld er straks zal uitzien, maar hij deed tussen neus en lippen door een paar uitspraken die een lange nagalm zullen hebben. Zoals deze: “We zijn natuurlijk een land dat in de kern diep-socialistisch is”. Of Den Uyl, de aartsvijand van de VVD in zijn dagen, dat zou hebben beaamd, is niet direct voorstelbaar. De grootste verandering in de westerse wereld na de twee oliecrises in de jaren zeventig was immers een gestaag terugtreden van de overheid ten gunste van de markt, nog versterkt na de val van het communisme in 1989. Weg van het socialisme met zijn vertrouwen in de overheid, de overheid was juist het probleem.
Nu zei Rutte het tegenovergestelde: “Ik geloof in een sterke staat”. Was dit dezelfde Rutte die kort na zijn aantreden zijn geloof beleed in een kleine overheid en een vrije markt? In een debat over de financiële crisis in 2008 verklaarde hij daaruit de noodzaak in zowel slechte als goede tijden te bezuinigen en de belastingen te verlagen. De toenmalige CDA-fractieleider Van Geel vroeg hem welke economische theorie daarachter zat. Geen theorie, het was een geloof.
No-nonsensebesnoeiingen
Bezuinigd is er. Op het hoogtepunt van de verzorgingsstaat, vlak voordat in 1982 de christen-democraat Lubbers aantrad met zijn no-nonsensebesnoeiingen, ging er van elke verdiende gulden ruim zestig cent naar de overheid voor publieke uitgaven. Nu is dat nog maar 45 cent van elke euro. Desondanks gebruikte Rutte dat gegeven om het verborgen socialistische karakter van ons land te illustreren. “Er is een eindeloze overdracht van geld van de ene naar de andere groep.”
Is Rutte een bekeerling die ineens doorheeft hoe afhankelijk de samenleving in deze crisis is van vitale publieke sectoren, die tot frustratie van de werkers te veel in de knel zijn geraakt? Of zien we een politicus die, vooruitlopend op het politieke debat over de wereld na corona, zijn rivalen bij voorbaat ontwapent? Meer socialisme? We zijn al een ‘diep-Scandinavisch land’. Meer christelijk-sociaal denken? We zijn met ons poldermodel al een ‘diep-Rijnlands land’. Uitsmijter: “En daar voel ik me als liberaal zeer bij thuis”.
Wat ook zijn motieven zijn, het is politiek spectaculair dat Rutte zich zo volledig bekent tot het Rijnlandse model, omdat dit de belangen van de samenleving boven de belangen van de aandeelhouders plaatst.
In het onbeteugelde Angelsaksische kapitalisme is het andersom. In de Verenigde Staten is de kleine groep rijken dankzij mateloze belastingverlagingen sinds Reagan in de jaren tachtig nog veel rijker geworden, terwijl de publieke sector is verwaarloosd en verarmd. De materiële ongelijkheid is zo groot dat zij een bedreiging vormt voor de democratie, die floreert bij vrijheid én gelijkheid.
De onzichtbare hand van de markt
De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz wees begin dit jaar in het blad Foreign Affairs op dit gevaar. Daarbij noteerde hij iets dat elke vrije-marktliberaal aan het denken moet zetten: ‘Het kapitalisme dat de staat opeet, eet zichzelf op’. Anders gezegd, het kapitalisme is gebaat bij een sterke staat, die zorgt voor goede verbindingen, toegankelijk onderwijs, gezondheidszorg voor iedereen en een veilige omgeving. De geschiedenis heeft het volgens Stiglitz laten zien: ‘De onzichtbare hand van de markt is altijd afhankelijk geweest van de zwaardere hand van de staat’.
De liberaal Rutte lijkt nu diep van deze notie doordrongen. Daarvan gaf hij al voorzichtig blijk voor de coronacrisis, nadat hij zich anderhalf jaar terug met zijn bijna persoonlijke queeste voor afschaffing van de dividendbelasting stukliep op zware politieke en sociale weerstand. Hij spreekt nu zelfs over de staat als ‘schild voor de zwakke’, een term die vermoedelijk voor het laatst in de Kamer is gebruikt door de christen-democraat Aantjes in een filippica tegen de VVD van ‘halen, hebben, houden’.
De vraag hoe de wereld er na corona uit zal zien heeft als voordeel dat zij het politieke debat terugbrengt in een natuurlijke bedding: het zoeken naar een nieuwe balans tussen overheid, markt en burgers. Daarbij kan het doorgeslagen identiteitsdebat, waarin populisten gedijen, als irrelevant en zelfs als een vorm van decadentie terzijde worden geschoven. Deze crisis ontmaskert de poseurs en bepaalt de politiek weer bij zaken die er echt toe doen.
Bron: Trouw
Column: Hans Goslinga